Wanneer Mary heeft opgeruimd en het winkeltje afgesloten, komt ze naar buiten. Vaak zegt ze dan: “Ik heb wat lekkers...” Dat zijn dan stukjes Cheddar, ik heb er nog nooit van gehoord, maar het smaakt goed. Of stukjes van een speciale ham uit Italië of Spanje, heb ik ook nooit van gehoord, maar ook dat smaakt prima. Het zijn overblijfsels want het échte spul is veel te duur. Toch is het precies genoeg om mij te laten begrijpen wat “comestibles” betekent; en waar het uithangbord ‘Comestibles en Fijne Waren’ voor staat.
Als het lekkers op is, fietsen we naar haar huis in Den Hoorn, een buurtschap even buiten Delft. Voor haar huis nemen we afscheid met een voorzichtig kusje. Vervolgens mag ik het hele eind weer terug naar Delft. Even flink bekken of en klein orgasme; het past (nog) niet in de tijd. Jammer! Al m'n boeken kennis, ik heb er niks aan. In het boek bij Jo en Gerard lijkt het zo gemakkelijk. Prachtige spannende beschrijvingen van penis, vagina, baarmoeder, eierstokken. Ik lees het met rooie oortjes en zuig het in als het woord van de Natuur. Alles met mooie, duidelijke plaatjes over hoe het allemaal werkt. Wat ik niet begrijp is de coitus interruptus. Later blijkt dat dit gewoon betekent: 'voor het zingen de kerk uit gaan.' Maar nu; ik heb er niks aan, in werkelijkheid is het allemaal een stuk moeilijker en minder toegankelijk.
Mary Claus is een meisje van, net als ik, ongeveer 16 jaar. Ze is lief en vriendelijk en we kunnen het goed vinden; we praten veel en daar blijft het bij. Heel bijzonder knap is ze niet, een beetje dikkig, niet echt zwaar, maar gewoon een stevige meid. Vrijwel altijd draagt ze een lange broek. In het begin valt dat nog niet op. Maar als ze in de zomer een keer een rok aan heeft, blijkt dat ze een goed excuus heeft voor die lange broek; ze heeft blauwe plekken op haar benen, niet één maar vele. Bijzonder zijn onze gesprekken wel. Tekens als ik een onderwerp aansnijd, komt zij met een antwoord of een opmerking die ik niet verwacht. Thuis zijn de reacties van m'n broer of zus geen verrassing; ik kan bijna woordelijk voorspellen hoe ze in een bepaalde situatie reageren. Praten met Mary is een verfrissende ervaring; ik moet op m'n tenen lopen. Dat is nieuw voor me, uitdagend en ik kijk er elke keer naar uit.
Toch loopt de omgang niet stuk op de verrassende uitkomst van die lange broek. Ik wacht weer eens voor de delicatessenwinkel om haar in het donker naar huis te fietsen. Wanneer ze naar buiten komt, zegt ze bedremmeld en een beetje beschaamd: “Het mag niet meer van mijn vader!”. Nou, tegen die macht valt als 16-jarige nog niet veel in te brengen. Op de vraag naar het waarom, heeft ze geen antwoord.
In die tijd is mijn vader ziek. De familie zegt dat het geen tuberculose is. Toch ligt hij alleen in een open huisje met veel licht. Oom Leen heeft het apart van het woonhuis achter in de tuin in elkaar gezet. Mijn moeder verzorgt hem en wij - de kinderen - mogen er niet komen.
***
Er zijn in die periode een stuk wat vriendinnetjes waar zich hetzelfde herhaalt als bij Mary. Na een maand of wat omgang is daar steeds die boodschap: “Het mag niet meer van mijn pa!” Zonder uitleg of verklaring. Ik vraag me langzamerhand met enige vertwijfeling af of het aan mij ligt. Of, is er toch iets anders aan de hand?
***
Het ligt natuurlijk ook aan mij, maar er is meer. Mijn vader heeft waarschijnlijk wél tuberculose, maar dat mogen we niet hardop zeggen. Daarnaast is er het verleden van m’n moeder als moffenmeid. Ook dat is iets wat de mensen in Delft, acht jaar na de oorlog, niet zijn vergeten. Verder zijn wij zo arm als kerkratten en we zijn ook nog “niets”. In de ogen van anderen zijn we dan automatisch “socialist”; dat schijnt ook al besmettelijk te zijn.
Tja, die vaders beschermen hun dochters; en dan is de gedachte aan de appel en de boom heel dichtbij.